Jan Luhlf
(1909-1988)

12035

reclameschilder
– wijkverzorger en chauffeur/adjudant van Ab de Boer (206)

Jan Hendrik Willem Luhlf wordt op 2 april 1909 in Amsterdam geboren. Na de lagere school is hij op twaalfjarige leeftijd gaan werken in “reclameatelierbedrijf Luhlf”, het bedrijf van zijn vader, dat gevestigd was in de Jordaan in Amsterdam. Jan trouwt op 13 maart 1931 met Jacoba Berendina Boon. Het echtpaar krijgt twee dochters.

Jan is in september 1940 uit een, naar wat later misplaatst idealisme bleek, lid geworden van de NSB en is begin 1941 bij de WA gegaan (wat verplicht was voor leden van de NSB van zijn leeftijd). Het uniform van de WA heeft hij overigens bijna niet aan gehad; zijn droom van een betere toekomst voor Nederland in Europa onder het Nederlands Nationaal Socialisme werd na verloop van tijd ingehaald door de realiteit, waardoor hij steeds verder van zijn “kameraden” kwam te staan.

Na verloop van tijd is hij tot bezinning gekomen. Hij voelde zich er niet thuis, kon zich totaal niet met de handel en wandel van de WA verenigen. Dit leidde ertoe dat hij niet aarzelde, die personen die regelmatig anderen aanbrachten, en zwarthandelaren, kortom dus personen, die zich bezighielden met anti-Nederlandse praktijken, bekend te maken bij de desbetreffende instanties.

Op een bepaald moment wilde hij niets meer met de NSB en WA te maken hebben. In juni 1942 heeft hij zijn NSB-lidmaatschap opgezegd en is hij ook uit de WA gestapt.

Daarna – dus al in 1942 – heeft Jan via zijn oud leraar Ary Smith (groepslid 19050) toenadering gezocht tot Groep 2000. Ary Smith heeft hem toen warm aanbevolen, aangezien hij de familie Luhlf reeds jarenlang kende en precies wist wie Jan was en hoe deze jongeman door een eerlijk en blind idealisme was gedreven. Jacoba is daar toen niet op ingegaan, maar Ary en Jan bleven aanhouden. Toen na hij herhaaldelijke vergeefse pogingen uiteindelijk in contact kwam met Ab de Boer (Groepslid 206) heeft deze hem na een uitvoerig verhoor toegezegd dat hij tot het ‘Strijdend Gedeelte’ zou kunnen toetreden wanneer hij zijn wapens inleverde (Jacoba vond dit overigens een toezegging die niet gedaan had mogen worden).

Jacoba voert vervolgens met zichzelf en haar eerzucht voor de Groep, zoals ze later schrijft, een grote strijd. Zij vreest dat het de reputatie van Groep 2000 geen goed zal doen, wanneer ook voormalige NSB-ers in de gelederen worden opgenomen. Maar in haar worsteling vraagt zij zich af: “gaat zedelijke plicht hier niet boven de groepsreputatie? Tenslotte zijn wij een kerkelijk maatschappelijke Groep, dus ook nog uit een ander principe dan alleen verzet. Hebben wij wel het recht om een mens, die voor fouten uit zijn verleden uitkomt en deze goed wil maken, de gelegenheid daartoe te ontnemen?”.

Zij heeft er uiteindelijk geen vrede mee dat zij Jan in eerste instantie afscheepte. Jacoba bespreekt deze kwestie met Ab de Boer en enkele predikanten. Uiteindelijk wordt in september 1944 besloten om Jan Luhlf tot Groep 2000 toe te laten. Eerst wordt hij op een onbelangrijke plaats in de Groep opgenomen. Nog had Jan geen rust, hij wilde iets dóén, actief deelnemen aan de strijd tegen de bezetter.

Onder Ary Smith heeft hij toen bij de afdeling Pers van Groep 2000 belangrijk werk verricht. Maar nog is hij niet tevreden en wil hij meer doen. In de wijk van Wilhelmina Hageraats (groepslid 801) is een vacature voor een assistent. Jan Luhlf krijgt de moeilijkste buurt uit deze wijk. Hiermee is hij opgenomen in het wijkwerk (verzorging onderduikers met bonkaarten en gelden), één van de belangrijkste steunpilaren van het groepswerk. Vol ijver gaat hij aan de gang. Hij heeft getoond het Groepslidmaatschap volkomen waard te zijn.

Vlak vóór de bevrijding wordt hij ingedeeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten als chauffeur en adjudant van Ab de Boer. Daarnaast is hij chef verspreider/wijkverzorger in de Staatsliedenbuurt, direct onder van de Meer (groepslid 1302).

In de vroege meidagen van 1945 wordt Jan Luhlf gearresteerd. Zijn vrouw krijgt één dag uitstel om een adres voor hun twee jonge kinderen te verzorgen. Het echtpaar Luhlf wordt overgebracht naar de Levantkade, in Amsterdam-Oost. Aangenomen wordt dat een voormalige zwarthandelaar (die hij had aangegeven), uit vergelding gemeld heeft dat Jan lid was geweest van de WA en de NSB. Het is een harde slag die te voorzien was geweest, maar waar niemand van Groep 2000 meer aan heeft gedacht.

Jacoba schrijft in ‘het Beknopt Historisch Verslag: ”heeft de wereld nog het recht om terug te komen op fouten uit het verleden, die wij voor onszelf reeds hebben beleden en geboet”?

Jan Luhlf heeft bij Groep 2000 vrienden gemaakt. Het voltallige Dagelijks Bestuur van de Groep is onmiddellijk bereid alles te doen om hem vrij te krijgen. Ook Ab de Boer doet alles wat hij kan doen. Wanneer de politie Jan voor de eerste keer thuis wil ophalen, is hij niet thuis. Zodra Ab hiervan hoort, beveelt hij hem om zich schuil te houden in het kamp van de Binnenlandse Strijdkrachten. Maar hiertegen komt Jan in verzet. Hij zegt: “Wanneer ik niet waardig ben mijn B.S.-uniform buiten het kamp te dragen, dan wil ik dit ook in het kamp niet”. Fier en flink klinkt zijn antwoord.

Jacoba gelast hem het bevel van Ab de Boer op te volgen. Maar zij voelt dat hem hiermee onrecht wordt aangedaan. Duizendmaal liever ondergaat hij alle vernederingen aan zijn arrestatie verbonden. Zij zullen voor hem de laatste sporen uitwissen van de smet, die zijn WA-uniform op zijn ziel achterliet. Daarom zwicht zij en laat hem begaan. Jacoba schrijft: “In de geest horen zij beiden bij ons. Groep 2000 schaamt zich niet om hen, overtuigd als zij is dat het recht zal zegevieren. Want een lid van Groep 2000 kan in het onrecht niet ondergaan”.

Jan Luhlf en zijn vrouw zijn zeven maanden gedetineerd geweest op de Levantkade in afwachting van de rechterlijke uitspraak. Tijdens hun detentieperiode zijn meerdere verzoeken (door het Bestuur van Groep 2000) en petities (ondertekend door tientallen buurtbewoners) ingediend waarin hun karakter wordt geroemd en hun in vrijheidsstelling wordt bepleit.

In die periode verslechtert de gezondheidstoestand van Jan Luhlf omdat hij door een verwaarloosde blindedarmontsteking buikvliesontsteking krijgt, waardoor hij een spoedoperatie in het Wilhelmina Gasthuis moet ondergaan.

Op 18 december 1945 zijn Jan Luhlf en zijn vrouw in vrijheid gesteld. Zij worden niet veroordeeld tot gevangenisstraf en voorwaardelijk buiten vervolging gesteld met een proeftijd van 3 jaar. Wel wordt hen 10 jaar het stemrecht ontzegd, mogen zij geen ambt bekleden, en niet optreden als raadsman (dit was toen een standaard-uitspraak bij NSB- en WA-lidmaatschap). Daarnaast krijgen zij een boete van 250 gulden, en wordt hen gelast een “goed Nederlander” te zijn.

Jan Luhlf is vanaf begin 1946 weer in het familiebedrijf gaan werken. Luhlf reclameatelier is na de oorlog uitgegroeid tot een begrip in Amsterdam. Tussen 1950 en 1970 is het bedrijf bekend geworden door op grote doeken geschilderde gevelreclames die op de bioscopen in Amsterdam te zien waren. Naast bioscoopreclames houdt het bedrijf zich onder meer bezig met tentoonstellingswerk en maakt het bedrijf decors voor TV-programma’s (bijvoorbeeld 1 van de 8 van Mies Bouwman).

In de jaren ’70 is Jan Luhlf één van de organisatoren van ‘het Jordaanfestival’. In 1975 is hij de vormgever van ‘Mokum 700’ in de RAI. Hij bouwt met zijn team in de Europahal een mini-Amsterdam op, een geromantiseerd Oud-Holland, dat hem de bijnaam ‘de grootste versierder van Nederland’ bezorgt. Tussen 1940 en 1988 groeit het bedrijf van 6 naar 134 medewerkers.

Wegens zijn verdiensten op het gebied van met name bioscoopreclame wordt Jan Luhlf op 29 april 1971 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Op 27 april 1988, op vakantie in Mexico, is Jan Luhlf plotseling overleden.

FR

⇐ terug