Henriëtte Augusta Haak-van Eek
(1894-1944)
8028
– huisvrouw
– zet zich in voor hulp aan Joodse onderduikers
Henriëtte Augusta van Eek wordt geboren op 10 april 1894 te Batavia; Jurrian Haak op 3 november 1891 te Semarang. Ze trouwen op 7 oktober 1918 te Batavia, maar Jur was van 1904-1918 in Holland. Hij behoorde tot de Doopsgezinde Broederschap; Jet volgde hem daarin. In 1921 gaan ze naar Nederland, sinds 1922 wonen ze in Amsterdam, en sinds 1933 in een bovenhuis in De Lairessestraat. Ze krijgen vijf kinderen; van wie de eerste twee in Indië.
Al in het pionierstijdperk komt mevrouw Haak via haar maatschappelijke werk voor de Doopsgezinde Kerk in contact met Groep 2000. Dank zij haar vele connecties kan ze voor veel Joden, vooral kinderen, onderduikadressen verzorgen. Zij werkt onder anderen samen met Cor Inja, die ook Doopsgezind is, en lid van Groep 2000. Haar man, die aan drie lycea wiskundeles geeft om zijn grote gezin te onderhouden en ook zitting heeft in de Kerkeraad, laat het (vanzelfsprekende) actieve verzetswerk over aan zijn vrouw en twee van hun kinderen: Jur (1919) en Tineke (1922).
De heer Haak, hoewel zich terdege bewust van de risico’s daarvan, heeft nimmer ook maar iets van die activiteiten getemperd. Het huis wordt geregeld als ‘doorgangshuis’ gebruikt, (meestal) voor jonge Joodse kinderen, en sinds februari 1943 zijn twee Joodse zusjes Gross van 6 en 4 jaar er zelfs permanent gehuisvest.
In de vroege avond van 3 augustus 1943 gaat een jongere zoon, Bob (1926, hij stond aan het begin van zijn eindexamenjaar), op verzoek van zijn zus Tineke naar een hem bekend adres in de Corellistraat om daar een stapeltje gedichten (‘De Achttien Dooden’ van Jan Campert) af te geven die ter bekostiging van het verzetswerk worden verkocht. Hij loopt in de val, want de uiterst militante verzetsgroep CS-6 die daar z’n hoofdkwartier heeft, is de vorige dag opgerold, en de SD arresteert nu iedereen die aanbelt. Hij wordt afgevoerd naar de gevangenis aan de Weteringschans, en de auto rijdt vervolgens naar De Lairessestraat waar een koerier juist een stapel bonkaarten aan mevrouw Haak heeft overhandigd. Die kan ze zo gauw niet verbergen, en op het bureau van haar man vinden ze nog een stapeltje gedichten. Het echtpaar wordt gearresteerd en naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg gebracht. De SD was uit op Groot Wild, en doorzoekt het huis verder niet; de zusjes Gross liggen al te bed. Ook nemen ze de oudste dochter Mieke (1920) niet mee; die is die avond toevallig thuis en kan aantonen een interne baan in een kindertehuis te Loosdrecht te hebben. Zo kan zij een ander adres voor de joodse meisjes regelen en het jongste zoontje Floris (1932) meenemen naar dat kindertehuis, om na twee weken de zorg voor hem in het ouderlijk huis op zich te nemen.
Als de processen tegen alle CS-6-verdachten zijn afgerond, worden op 1 oktober 18 leden van die groep gefusilleerd. De anderen worden òf diezelfde dag nog vrijgelaten (onder wie zoon Bob) òf overgebracht naar Vught. Voor het echtpaar Haak is dat op 6 oktober, de dag vóór hun 25-jarige bruiloft; hij neemt de kans waar om uit de rij te stappen en zijn vrouw te omhelzen! Tijdens hun verblijf in Vught worden ze beiden in het ‘Philips-kommando’ tewerkgesteld en kunnen ze elkaar bijna dagelijks even zien en zelfs spreken. De heer Haak verblijft ruim 7½ maand in Vught; op 24 mei 1944 wordt hij met een groot mannentransport naar Duitsland vervoerd; na 6½ maand Dachau volgt een zwaar transport naar Sachsenhausen, waar hij, bijna zeker door marteling, eind januari 1945, omkomt. Mevrouw Haak blijft 11 maanden in Vught; op 6 september 1944 (de dag na ‘dolle dinsdag’) wordt ze met allen die nog in Vught gevangen zitten naar Duitsland getransporteerd; de vrouwen naar Ravensbrück. Na drie weken wordt ze met een groep vrouwen die in Vught voor Phillips hebben gewerkt, getransporteerd naar het onder Gross Rosen vallende Reichenbach; na 9 weken, begin december 1944, overlijdt ze.
In het ‘Beknopt Verslag’ schrijft Jacoba: ‘Tot op het laatst toe is mevrouw Haak gebleven wie zij was: een steun voor ieder, die met haar in aanraking kwam. Ondanks alle wederwaardigheden tijdens haar gevangenschap, bleef zij deze innerlijke kracht bewaren en doorgeven. Velen is zij daar nog tot zegen geweest.’ In 1999 zijn in een nieuw wijkje van Heerhugowaard de 21 straten naar omgekomen verzetsvrouwen genoemd; één daarvan naar haar.
PvT/FR
Opmerking
Het is aannemelijk dat zoon Jur, die actief was in het verzet, ook voor Groep 2000 heeft gewerkt. Daarom is zijn biografie hierna opgenomen. Over vader Haak zijn geen getuigenissen bekend dat hij in het verzet actief was, anders dan dat hij joodse kinderen in huis had en altijd heeft ingestemd met het verzetswerk van zijn vrouw, zoon Jur en dochter Tineke.